Een werknemer had een ontbindingsverzoek ingediend, vlak nadat het CWI een ontslagvergunning voor hem had afgegeven. Hij eiste een vergoeding van 130.000 euro, omdat vanwege het verwijtbare gedrag van de werkgever een voor hem mensonterende situatie was ontstaan.
Gelet op de recent verkregen ontslagvergunning meende de werkgever dat de werknemer niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek. Wilde hij een ontslagvergoeding, dan moest hij maar een kennelijk onredelijke ontslagprocedure aanspannen. Volgens de kantonrechter is het enkele feit dat de werknemer geen zin meer heeft in voortzetting van de arbeidsovereenkomst een wijziging van omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Dat de werkgever enig verwijt valt te maken, is echter niet gebleken. Uit de stukken bleek eerder dat de inzet van de werknemer de laatste jaren veel te wensen overliet. Er was sprake van een volledig gebrek aan motivatie en enige communicatie was bijna onmogelijk geworden door zijn wantrouwen en negatieve houding jegens de werkgever. Er is in beginsel dan ook geen reden hem een vergoeding toe te kennen. De werkgever heeft hem echter enkele maanden geleden een beëindigingsvoorstel gedaan en daarbij als vergoeding 27.624 euro plus een verlichtingsset aangeboden. Gelet op dit aanbod kent de kantonrechter de werknemer een vergoeding van 28.000 euro toe. (Kantonrechter Alphen aan den Rijn 13 maart 2007, zaaknr.: 639761 EJ VERZ 07-80074)